Posts tonen met het label joost pollmann. Alle posts tonen
Posts tonen met het label joost pollmann. Alle posts tonen

16 januari 2025

Milan Hulsing signeert 'Voetsporen' bij stripwinkel Lambiek (17 januari)

 


Stripwinkel Lambiek in Amsterdam heeft de eer en het genoegen je uit te nodigen voor de signeersessie van Milan Hulsing's nieuwste boek Voetsporen, op vrijdag 17 januari. Vanaf 17:00 uur is iedereen van harte welkom om het glas te heffen op dit heuglijke feit!

Milan Hulsing (Amsterdam, 14 juli 1973) is een prijswinnend striptekenaar en filmmaker, bekend van titels als Stad van Klei en De Aanslag. Hij won de publieksprijs bij het Holland Animation Film Festival met zijn film Magic Show, en heeft thuis een hele bak met Stripschappenningen. Hij specialiseert zich in bewerkingen van literatuur, waarbij hij zich niet beperkt tot de Nederlandse klassiekers.

Milan Hulsing bij Expositieruimte 38CC in Delft, 11 januari 2025

Zo ook nu, met zijn bewerking van 5 korte verhalen van de Tsjechische schrijver Karel Čapek (1890-1938). Hij is vooral bekend van zijn sciencefictionverhalen, waaronder R.U.R., een toneelstuk waar wij het woord 'robot' aan te danken hebben. 

Kom op vrijdag 17 januari 2025 naar Lambiek om je gesigneerde exemplaar van Milan's nieuwste prachtwerk te bemachtigen, en wie weet een praatje met de tekenaar te maken. 

Recensie Voetsporen in de Volkskrant door Joost Pollmann, 14 jan. 2025

Wie het vrijdag niet haalt kan ook nog een exemplaar reserveren om te laten signeren. Neem in dat geval graag contact op met Lambiek via de mail of telefoon.

Stripwinkel Lambiek, Koningsstraat 27, 1011 ET Amsterdam

Tel. 020 626 7543 - E-mail: lambiek@lambiek.net

28 september 2021

Eppo 19 - De boekenkast van Joost Pollmann

Joost Pollmann thuis in Haarlem, 11 juni 2021 (Foto: Robin Schouten)

In Eppo 19, 2021 staat van mij De boekenkast van... Joost Pollmann. Hij werkt als striprecensent voor de Volkskrant. Ook publiceerde hij diverse boeken over strips zoals De stripprofessor. Daarnaast was hij tien edities lang creatief directeur van de Stripdagen Haarlem en stelde hij talrijke striptentoonstellingen samen. 

Zijn recentste is Studio Spaarnestad– Strips met een loonstrookje in Museum Haarlem waar je t/m 3 oktober originelen kunt zien van tekenaars als Frans Piët, Bert Bus, Harry Balm en Nico van Dam. Bekijk ook deze video over de expositie, inclusief een kort interview met Harry Balm.

Eppo nummer 19 ligt tot en met 29 september in de winkels en is ook los te bestellen via de Eppo site. 

Eppo nr. 19 met De boekenkast van Joost Pollmann


30 maart 2018

P. Hans Frankfurtherprijs 2018 voor Rob van Eijck, Willem van Helden en Joost Pollmann

Naast de Stripschapprijs voor Peter van Dongen en de bekendmaking + prijs van Album van het Jaar worden dit weekend ook de andere Stripschapprijzen uitgereikt op De Stripdagen, voor het eerst in de Jaarbeurs Utrecht (en samen met Dutch Comic Con). Als stripjournalist mocht ik voor het eerst zitting nemen in de jury voor deze prijzen.

De P. Hans Frankfurtherprijs, in de volksmond ook bekend als de Jaarprijs voor Bijzondere Verdiensten en vernoemd naar de in 1996 overleden oprichter van Het Stripschap, is dit jaar een eerbetoon aan de Nederlandse stripjournalistiek. Omdat dit een heel breed gebied beslaat en een periode van een halve eeuw, wordt de prijs dit jaar niet aan één, maar aan liefst drie veelbetekenende exponenten van dit genre toegekend: Rob van Eijck, Willem van Helden en Joost Pollmann.

Allereerst: Rob van Eijck en Willem van Helden. Zij mogen gezien worden als de grondleggers van de Nederlandse stripjournalistiek. Als spil van een team stripliefhebbers en -kenners waren de twee verantwoordelijk voor de gouden jaren van het stripinformatieblad Stripschrift waarin zij de stripjournalistiek als het ware hebben uitgevonden en vormgegeven. Dit leverde prachtige interviews en artikelen op, met en over alle belangrijke stripauteurs. Vaak leidde dit ook tot boekpublicaties.
Rob van Eijck poseert voor zijn boekenkast, thuis in Haarlem. Foto: Robin Schouten (2014)
Rob schreef boek na boek, met als hoogtepunt het meesterwerk ‘Beeldspraak’ (een interviewboek met o.a. Dick Matena, Martin Lodewijk, Daan Jippes, Evert Geradts en Hans G. Kresse). In 2014 interviewde ik Van Eijck voor de rubriek De boekenkast van... in stripblad Eppo (zie deze link).
Willem ontpopte zich tot de Carl Barks-kenner bij uitstek. Ook hij leverde diverse titels af en wist daarnaast jarenlang de lezers van de Volkskrant om zijn vinger te winden met zijn inspirerende stukken over strips.
En het duo is nog steeds productief. Zo schreven zij met (onder meer) de derde winnaar van de P. Hans Frankfurtherprijs het boek over de stripgeschiedenis van de Nederlandse strip ‘Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal’ (lees ook deze recensie).
Joost Pollmann in het Afrika Museum voor de striptentoonstelling Picha, 2008 (Foto: Robin Schouten)
En die derde winnaar is niet de minste: Joost Pollmann. Hij volgde Van Helden op als stripjournalist in de Volkskrant en wist de stripjournalistiek naar een academisch niveau te tillen. Hij geeft namelijk zo vaak ‘college’ dat hij zich gerust ‘stripprofessor’ kan noemen. En laat dat nu niet geheel toevallig de titel zijn van zijn gelijknamige en alom bejubelde boek dat vorig jaar verscheen.
Daarnaast was Pollmann ruim twintig jaar de grote man achter Stripdagen Haarlem. Een veelzijdig festival dat onder zijn bezielende leiding uitgroeide tot het grootste stripevenement van de Benelux.

Met de P. Hans Frankfurtherprijs wil de commissie van de Stripschapprijzen laten zien hoe belangrijk de bijdrage van de journalistiek aan de wetenschap kan zijn en hoe begeesterde liefhebbers van het beeldverhaal kunnen uitgroeien tot geschiedschrijvers. Daarom alle lof voor de winnaars!

Op zondag 1 april ontvangen Rob van Eijck, Willem van Helden en Joost Pollmann de P. Hans Frankfurtherprijs, om 13.00 uur op het mainstage, Hal 10. De drie heren zijn het hele weekend op De Stripdagen aanwezig.

Alle informatie over De Stripdagen kun je vinden op www.destripdagen.nl

04 maart 2014

Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal

Na Wordt Vervolgd: stripleksikon der Lage Landen (1979) van Kees en Evelien Kousemaker is er eindelijk weer een compleet boek verschenen over de geschiedenis van de Nederlandse strip. In Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal wordt de historie chronologisch verteld in vijf hoofdstukken door vier specialisten: Willem van Helden en Rob van Eijck schreven jarenlang voor het stripinformatieblad Stripschrift en verleenden ook hun medewerking aan diverse specials en artikelen over onder andere Asterix, Carl Barks, Jean Giraud/Moebius, André Franquin en Hans G. Kresse. Jos van Waterschoot is beheerder van de Stripcollectie bij de Bijzondere Collecties van de UVA en hoofdredacteur van het stripinformatieblad StripNieuws en Joost Pollmann is directeur van Stichting Beeldverhaal Nederland, essayist, journalist en schrijft over strips voor onder andere de Volkskrant. Voor het beeldmateriaal is grotendeels geput uit de stripcollectie van verzamelaar, uitgever en antiquaar Hans Matla die alle Nederlandstalige strips bezit verschenen sinds 1858 (de eerste druk van Mijnheer Prikkebeen).

Het boek begint met een artikel uit 1948 waarin de toenmalige minister van onderwijs Rutten de strip (genoemd als ‘beeldroman’) aanduidt als vergif voor de jeugd vanwege zijn ‘sensationele karakter zonder enige waarde’. Van Helden bijt de spits af met het eerste hoofdstuk: 1813-1900 (Draag- en kraamtijd van een massamedium) waarin we onder andere te weten komen dat al vanaf de Middeleeuwen met de centsprenten een medium bestond van beeld en tekst voor een groot publiek, gevolgd door de prentenboeken en geïllustreerde tijdschriften. In hoofdstuk 2 (Héél voorzichtig naar eerste roem en succes), eveneens door Van Helden geschreven, lezen we de opkomst van belangrijke Nederlandse (kranten)strips als Bulletje en Boonestaak, Sjors, Tom Poes en natuurlijk Dick Bos, wiens beeldromans in de jaren veertig gretig aftrek kende bij de jeugd (en de daarop volgende verkettering door ‘the powers that be’). 
In hoofdstuk 3 (1945-1975) vertelt Rob van Eijck over de bloeitijd van de jeugdbladen en de krantenstrip, en de opkomst van de volwassenen strips. 
Jos van Waterschoot schrijft in hoofdstuk 4 over de cultuuromslag van tijdschrift naar album. Door cijfertabellen wordt duidelijk hoe rap die verandering heeft plaats gevonden, vanaf eind jaren zeventig tot aan de jaren negentig toen de belangstelling voor het striptijdschrift drastisch afnam. 
In het vijfde hoofdstuk (Van jeugdvermaak naar kunstvorm: een hindernisbaan) ziet Joost Pollmann een positieve rol weggelegd voor het internet en vertelt hij over de nieuwe ontwikkelingen omtrent de grafische roman (graphic novel), de educatieve strip en besluit hij hoopvol gestemd met: je stripcarrière als springplank, dat is de jongste trend!

De hoofdstukken worden in een historische context verteld en op een wetenschappelijke manier benaderd. Over het algemeen is de tekst vrij toegankelijk. Wel zijn er doublures in de hoofdstukken te vinden bij het noemen van bepaalde auteurs en strips, waardoor er soms iets teveel in herhalingen wordt gevallen. Ook dat minister Rutten in 1948 liever niet wilde dat er door de jeugd strips zou worden gelezen lees je net iets te vaak terug. Een ander minpunt zijn de vele opsommingen van auteursnamen en tijdschriften in sommige delen van de hoofdstukken. Natuurlijk, als er 200 jaar stripgeschiedenis in vogelvlucht moet worden verteld, inclusief alle belangrijke stromingen en ontwikkelingen dan wil je daar zoveel mogelijk informatie over geven. Toch vraag ik me af wat de toegevoegde waarde is van het achter elkaar noemen van een groot aantal (relatief onbelangrijke) stripauteurs? Een betere keus had wellicht geweest om inhoudelijk wat meer in te gaan op de belangrijkste strips uit de genoemde periodes, bijvoorbeeld Eric de Noorman waarmee Hans G. Kresse via de kranten en boekverkopen een miljoenenpubliek bereikte. 

Verder mis ik in hoofdstuk 4 het accent op de importantie die strips als De Familie Doorzon en Joop Klepzeiker hebben gehad vanaf begin jaren 1980. In de eerste plaats doordat ze ervoor zorgden dat veel meer mensen in Nederland strips zijn gaan lezen, en ‘en passant’ een definitieve emancipatie van de Nederlandse strip (toch wel een thema in het boek) teweeg brachten. Ze worden op p. 122 wel ‘gezichtsbepalende auteurs van de Nederlandse stripwereld’ genoemd, maar dat is te summier. Bovendien zouden de volwassenen strips van De Jager, Stevenhagen, Schreurs en De Kort van grote invloed zijn op een nieuwe generatie stripmakers. En waarom gaat Pollmann op p. 170 verder niet in op Dick Matena’s stripversie van De Avonden, dat een mijlpaal betekende voor de literaire beeldroman in Nederland en enorm veel media aandacht heeft gegenereerd? Voorts had de stortvloed van namen en gebeurtenissen wat meer verluchtigd (én verduidelijkt) kunnen worden door hier en daar wat vaker een anekdote of een interview fragment te plaatsen. Pollmann maakt daar in zijn hoofdstuk wel gebruik van en Van Waterschoot in veel mindere mate. Van Eijck heeft dat  nagelaten en dat is jammer, temeer omdat hij zelf met alle belangrijke stripauteurs (Kresse, Matena, Lodewijk, Jippes, etc.) uit de Nederlandse stripgeschiedenis heeft gesproken. Daar had hij best uit kunnen putten. De prettig leesbare schrijfstijl van Van Eijck compenseert wel het een en ander.

Het boek is rijkelijk geïllustreerd en dat is werkt goed bij het lezen van al die informatie, al had het beeldmateriaal wel iets zorgvuldiger gekozen mogen worden. Hans G. Kresse wordt op p. 62  genoemd als ‘de beste realistische striptekenaar die Nederland heeft gekend’ en daar had toch best iets meer van getoond mogen worden, zoals een van zijn vele kleurenillustraties voor Pep, en op groter formaat. In dat opzicht is het vreemd dat wèl een zwart-wit illustratie van een Eppo cover paginagroot (p. 108) wordt getoond en zelfs nòg een keer op een kleiner formaat (p. 114). Dat De familie Doorzon geen afbeelding in het boek heeft gekregen, een van de populairste strips ooit in ons land gemaakt, is natuurlijk onterecht. Een groot pluspunt in het boek zijn de biografieën van de belangrijkste stripauteurs in de hoofdstukken (waarin dan wel Gerrit de Jager ontbreekt). Het ontbreken van een literatuurlijst achterin het boek is vreemd en een behoorlijk gemis, omdat de nieuwsgierig geworden lezer daar verder mee aan de slag hadden kunnen gaan.

Is het aanschaffen van dit boek dan af te raden? Nee, integendeel. Het geeft hoe dan ook een mooi en duidelijk overzicht van 200 jaar Nederlandse stripgeschiedenis, met de kanttekening dat het nóg een stukje beter had kunnen zijn door bovengenoemde opmerkingen. Bij een tweede druk is het ook zeker geen overbodige luxe om nogmaals een eindredactie los te laten om de foutjes uit de teksten (voorbeelden: het onduidelijke stukje over Roel Dijkstra op p. 116 en de kanjers van fouten op p. 167) en sommige bijschriften van het beeldmateriaal er uit te halen. Tot die tijd is deze eerste druk van Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal een handig naslagwerk voor elke stripliefhebber -en geïnteresseerde. (RS)

Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Uitgeverij Lecturis, 2013. 208  pagina’s.
ISBN 978 94 6226 0191. € 39,50

Deze recensie verscheen ook in StripNieuws nr. 54 (maart 2014)